Deze volkenrechtelijke immuniteit heeft via artikel 13a van de Wet algemene bepalingen expliciet haar beslag gekregen in de Nederlandse rechtsorde. Dit artikel bepaalt dat de rechtsmacht van de rechter en de uitvoerbaarheid van rechterlijke vonnissen (..) worden beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen. De regels inzake de immuniteit van staten en hun eigendommen is vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen. Dit verdrag is op 2 december 2004 aangenomen tijdens de 59e Sessie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het verdrag bevat een codificatie van de gewoonterechtelijke regels omtrent staatsimmuniteit. Nederland is nog geen partij bij het verdrag, maar ratificatie wordt voorbereid.
De staatsimmuniteit is niet absoluut. Staten genieten in beginsel geen immuniteit voor handelingen verricht in andere dan officiële, gouvernementele, hoedanigheid. Ook geldt in beginsel geen immuniteit voor eigendommen die een commerciële, niet-gouvernementele, bestemming hebben. Indien de vraag voorligt of het Koninkrijk der Nederlanden rechtsmacht kan uitoefenen over handelingen of eigendommen van een andere staat, moet per geval worden beoordeeld of de andere staat zijn immuniteit kan inroepen. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen immuniteit van jurisdictie en immuniteit van executie. Immuniteit van jurisdictie (ook wel immuniteit van rechtsmacht genoemd) houdt in dat een rechter niet bevoegd is om rechtsmacht uit te oefenen over een vreemde staat. Immuniteit van executie heeft betrekking op de vraag of een vonnis ook geëxecuteerd kan worden en of de uitvoerbaarheid van andere dwangmaatregelen.
Wanneer de Minister van Justitie en Veiligheid door een gerechtsdeurwaarder in kennis wordt gesteld van (een opdracht tot) betekening of beslaglegging die mogelijkerwijs in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van de staat, wordt beoordeeld of de ambtshandeling naar internationaal recht al dan niet toelaatbaar is. Daartoe wordt advies ingewonnen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op grond van artikel 3a, lid 2, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan de Minister van Justitie en Veiligheid een gerechtsdeurwaarder een aanzegging doen dat een ambtshandeling in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van de staat en zo voorkomen dat de immuniteit van vreemde staten (en internationale organisaties) op Nederlands grondgebied wordt geschonden.
Soms geven aanzeggingen op eigendommen van een vreemde staat aanleiding tot gerechtelijke procedures. De Hoge Raad bepaalde in de Herfstarresten uit 2016 dat de stelplicht en bewijslast voor de verenigbaarheid van het leggen van beslag met de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland bij de schuldeiser ligt. Het is niet aan de vreemde staat om aan te tonen dat zijn eigendom niet vatbaar is voor beslag.