In algemene zin moet er een wezenlijk verband zijn tussen de staat die rechtsmacht uitoefent en de natuurlijke persoon of rechtspersoon of de materie waarover rechtsmacht wordt uitgeoefend. Dit wezenlijke verband kan ontstaan op grond van een aantal internationaalrechtelijk erkende aanknopingspunten: territorialiteit, nationaliteit, bescherming en universaliteit.
Bij de uitoefening van rechtsmacht wordt een onderscheid gemaakt tussen de wetgevende rechtsmacht, de rechtsprekende rechtsmacht en de handhavende rechtsmacht. Hoewel bij de uitoefening van alle drie deze vormen van rechtsmacht het bestaan van een wezenlijk verband met de staat die de rechtsmacht uitoefent, in acht moet worden genomen, is de uitoefening van rechtsprekende rechtsmacht het minst beperkt en de uitoefening van handhavende rechtsmacht het meest.
Zo is de uitoefening van extraterritoriale wetgevende rechtsmacht (wetgeving die effect heeft buiten de landsgrenzen, zoals belastingplichten voor onderdanen in het buitenland) in beginsel toegestaan, terwijl extraterritoriale handhavende rechtsmacht niet is toegestaan zonder expliciete instemming van de staat op wiens grondgebied de handhaving plaatsvindt.