Veel organisaties hebben een interne procedure voor (arbeids)geschillen met hun eigen personeel, die in veel gevallen voldoet aan mensenrechtelijke standaarden. Dit is echter minder het geval wat betreft derden die worden geraakt door besluiten of beleid van een IGO. Ten aanzien van deze derden is door de desbetreffende IGO lang niet altijd voorzien in een adequate alternatieve geschillenbeslechtingsprocedure. In die gevallen leidt de weg al snel naar de nationale rechter. Daar speelt het vraagstuk van immuniteit.
Wanneer voor een nationale rechter een zaak tegen een IGO aanhangig wordt gemaakt, kan de IGO vaak een beroep doen op immuniteit van rechtsmacht, hetgeen wil zeggen dat de nationale rechter niet bevoegd is om over de zaak te oordelen.
De immuniteit van IGOs heeft een essentiële functie. In de eerste plaats dient deze om de onafhankelijkheid van de organisatie te waarborgen. Op deze manier wordt voorkomen dat staten op oneigenlijke wijze de organisatie kunnen beïnvloeden door gebruik te maken van hun eigen rechtssysteem. Dit is van groot belang voor het effectief kunnen functioneren van IGOs. In de tweede plaats vloeit de immuniteit voort uit het feit dat IGOs samenwerkingsverbanden van staten zijn die logischerwijs niet aan het nationale rechtstelsel van één van hun leden zijn onderworpen. Dit geldt evenzeer voor immuniteit van de tenuitvoerlegging van vonnissen door nationale rechters.
De immuniteit van een IGO is doorgaans vastgelegd in het oprichtingsverdrag en daarnaast in het zetelverdrag. Dat is ook het geval voor organisaties die in Nederland zijn gevestigd of waartegen een zaak wordt aangespannen voor de Nederlandse rechter.
Op basis van verdragsverplichtingen en/of internationaal gewoonterecht kan het Koninkrijk der Nederlanden ertoe verplicht zijn de immuniteit van de desbetreffende organisatie te respecteren. Tegelijkertijd heeft het Koninkrijk andere internationale verplichtingen, waaronder de verplichting tot het verzekeren van het (mensen)recht op toegang tot de rechter zoals dat onder andere is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. Deze verplichtingen kunnen met elkaar op gespannen voet staan.
Nederlandse rechters en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hebben eveneens met deze spanning te maken gehad en in die gevallen hebben zij bij hun beoordeling vaak de vraag betrokken of de inbreuk op het recht op toegang tot de rechter als gevolg van de immuniteit, proportioneel is. In dat kader is vooral van belang of de IGO in kwestie heeft voorzien in een alternatieve rechtsgang die aan bepaalde eisen voldoet.